Leden van de familie van Oranje blijken een goede manier te hebben gevonden om veel geld te verdienen aan kunst die hen in de schoot is geworpen omdat hun voorvaderen macht hadden, zonder dat er van hun inhaligheid komt. Zoals wanneer ze iets aanbieden op een veiling. De methode? Dreigen onvervangbare kunst te verpatsen en daarmee bereiken dat het Rijk miljoenen betaalt om te verhinderen dat de kunstschatten naar het buitenland of privé-collecties verdwijnen. Dat ontdekte het NRC. In stilte zijn in de jaren tachtig diverse ‘paleisgebonden’ cultuurgoederen uit Huis ten Bosch en Het Loo door verkoop nationaal bezit geworden. De overheid kocht de cultuurgoederen om te voorkomen dat de koninklijke familie ze aan derden zou verkopen, schrijft de krant. „Als rijkseigendom is behoud van deze voorwerpen in de paleizen waarvoor ze in veel gevallen zijn vervaardigd op lange termijn gegarandeerd.” Wat er precies is verhandeld is nog niet duidelijk, want noch koper noch verkoper zitten te wachten op publiciteit. Vaststaat dat de Oranjes in 1982 ten tijde van het kabinet-Lubbers I onder meer twee kostbare Japanse lakkabinetten te gelde maakten. Het gaat om meubels die sinds het einde van de zeventiende eeuw familiebezit waren. De in zulke kabinetten gespecialiseerde antiquair Pieter Hoogendijk noemt de koninklijke kabinetten „van onschatbare waarde”. Sinds de verkopen komen de aan de goederen verbonden lasten, zoals verzekering, onderhoud en restauratie, voor rekening van de overheid. Verder bleef alles bij het oude; de verkochte kunst en antiek bevinden zich nog op dezelfde plek, namelijk in de paleizen. Driedubbele Oranje vreugd: geld gekregen, geen kosten meer en nog steeds de kunst in huis. Oranje Boven!