Hanna Verboom staat op haar negentiende in de tuin van Elton John als ze haar eerste psychose krijgt. Het gebeurt op de afterparty van de Oscar-uitreiking. Ze heeft net in haar eerste Amerikaanse film gespeeld en over een rode loper gerend.
‘Ik was totaal overprikkeld’, vertelt ze aan De Volkskrant. ‘Ik had al dagen niet geslapen, het voelde alsof ik zweefde. Ik ving alles op dat om me heen gebeurde. Ik stond daar tussen allerlei mensen die ik normaal alleen maar op tv zag. Dat was al zo bevreemdend dat het een perfecte voedingsbodem was voor mijn psychose om te woekeren.’
De feestelijke Oscardag eindigt voor haar in de isoleercel op de gesloten afdeling van het ziekenhuis in Beverly Hills. Platgespoten.
Jaren later blijkt dat ze een bipolaire storing heeft, een ziekte waarbij depressies en manische perioden elkaar afwisselen.
Op het hoogtepunt van haar tweede psychose rent ze in haar eentje midden in de nacht door Amsterdam, op weg naar een concert dat Bob Dylan en U2 die nacht samen op het dak van een flat geven. Althans, dat denkt ze.
Ze praat over haar ziekte vanwege een documentaire die ze heeft gemaakt om aandacht te vragen voor mensen met een psychische ziekte. In de documentaire begint ze met zichzelf. Ze beschrijft wat haar overkwam. Vrienden en haar management spraken haar na de diagnose aan. ‘Ze drukten me op het hart: vertel dit nooit, nooit in het openbaar.’ Achttien jaar lang hield ze zich aan dit advies.
En nu doet ze het tegendeel. ‘Het gaat nu heel goed met me. Na jaren van vallen en opstaan weet ik: hiermee valt goed te leven. Het stigma is erger dan de ziekte zelf.’
Bron(nen): Volkskrant