Een hoog opleidingsniveau gaat samen met een verhoogde kans op het krijgen van een hersentumor. Uit een Brits-Zweeds onderzoek blijkt dat hoogopgeleide mensen meer kans hebben op het ontwikkelen van een maligne glioom. Dat is één van de meest voorkomende kwaadaardige hersentumoren. Het meest gevreesde type is het glioblastoom, dat zich heel snel kan ontwikkelen (in 1 à 2 maanden) en ondanks behandeling een slechte prognose heeft. De gemiddelde overlevingsduur is 1 tot 2 jaar. Dit kwam aan het licht na het bestuderen van 4,3 miljoen Zweden die tussen 1911 en 1961 geboren werden en gedurende bijna 20 jaar (1993-2010) gevolgd werden om te zien of ze bepaalde goedaardige of kwaadaardige hersentumoren ontwikkelden. Uit het onderzoek blijkt dat mannen die minstens drie jaar hoger onderwijs volgden 19% meer kans hadden op een maligne glioom dan mannen die niet langer dan 9 jaar in de schoolbanken zaten. Bij vrouwen was dit nog hoger, ongeveer 23%. Hoogopgeleide vrouwen hadden daarnaast ook een licht verhoogd risico op het ontwikkelen een meningeoom, een goedaardige hersentumor. Ook werd een verband gevonden tussen een hoog inkomen en de kans op het krijgen van een glioom, maar dat dan weer alleen bij mannen. Over risicofactoren voor het ontstaan van gliomen was tot nu toe niet veel bekend. Radiotherapie (bestraling) tijdens de kinderjaren, bijvoorbeeld voor de behandeling van leukemie, en bepaalde genetische ziekten verhogen de kans op het krijgen van een glioom. Maar verder tastte men nog in het duister. Het verband met het opleidingsniveau is verrassend en vooralsnog niet te verklaren. Het zou kunnen zijn dat mensen met een hoog opleidingsniveau eerder hulp zoeken en dus ook vaker gediagnosticeerd worden, maar dat is niet waarschijnlijk omdat de zorg in Zweden voor iedereen goed toegankelijk is. De onderzoekers geven toe dat ze alleen naar het opleidingsniveau en het inkomen hebben gekeken en niet naar de levensstijl of etnische verschillen. Etnische groepen hebben verschillende risico's op hersentumoren, maar ook daarvan is niet bekend of vooral genetische of vooral omgevingsfactoren daarbij een rol spelen.