In het stenen tijdperk stond er vrijwel altijd vlees op het menu. Pas toen enkele grote diersoorten uitstierven, belandde er ook wel eens groente op het prehistorische bordje van de mens.
Tot ongeveer 80.000 jaar geleden bestond het dieet van mensen voor minstens 70 procent uit vlees, luidt de conclusie van een analyse van 400 studies van de universiteit van Tel Aviv. Dat blijkt onder meer uit de hoge zuurgraad van de menselijke maag. "Dit toont aan we vroeger veel dieren aten”, zegt professor Miki Ben-Dor. “Een hoge zuurgraad biedt namelijk bescherming tegen schadelijke bacteriën die in vlees zitten. Dat was vroeger zeker nodig, toen mensen hun vlees dagen of weken na de vangst nog opaten.”
Ook de structuur van onze vetcellen verraadt onze voorliefde voor vlees. “Bij alleseters wordt het vet opgeslagen in een relatief klein aantal vetcellen. Bij mensen is het juist andersom. Dat toont aan dat we echte roofdieren zijn”, zegt Ben-Dor.
Daarnaast aten we ook wel planten, maar pas toen het echt nodig was. “Hier is wel degelijk archeologisch bewijs voor. Alleen wordt plantaardige voeding pas echt belangrijk aan het einde van het stenen tijdperk." Dat is te zien aan genetische veranderingen in het menselijk lichaam en de komst van specifieke werktuigen om planten te bewerken. De omslag kwam toen grote diersoorten uitstierven en er simpelweg te weinig vlees was. "Onze studie toont duidelijk aan mensen aanvankelijk toproofdieren waren, die gespecialiseerd waren in het jagen op grote dieren," klinkt het nog.