Als je iemand - een premier bijvoorbeeld - telkens hoort zeggen dat hij geen racist is, dat de mensen om hem heen geen racisten zijn, dat er nergens racisme te bekennen is, dan ga je je afvragen: waarom heeft hij het steeds over racisme?
Leerzaam is mogelijk een fragment van een interview wat de Duitse kanselier
Hitler.
Anne O’Hare McCormick interviewde de Führer op 10 juli 1933 voor The New York Times.
Hitler was toen een half jaar aan de macht. Er zouden nog 12 onvergetelijke jaren volgen.
De suggestie is niet dat het kabinet-Schoof te vergelijken is met Hitler. Maar wel dat wat een regeringsleider zegt niet altijd klopt.
'De zogenaamd vervolgde Joden'
“Wat betreft deze zogenaamd vervolgde
Joden – die u hier rustig over straat kunt zien wandelen en ziet dineren in de beste restaurants van Berlijn – zou ik maar al te blij zijn als de staten die zo begaan zijn met het lot van die Joden hun deuren voor hen zouden openzetten. Het klopt dat we discriminatoire maatregelen hebben getroffen, maar die zijn niet zozeer gericht tégen de Joden als wel vóór het Duitse volk – om de meerderheid gelijke economische kansen te bieden.
“U zegt dat Joden het zwaar hebben, maar dat geldt ook voor miljoenen anderen. Waarom zouden de Joden niet delen in de ontberingen die het hele land teisteren?
“U moet in gedachten houden dat wij onze strijd niet primair tegen de Joden als zodanig voeren, maar tegen de communisten en alle andere elementen die ons moreel ondermijnen en ons vernietigen. Als ik een proces begin tegen een communist vraag ik ook niet of hij afkomstig is uit Saksen of Pruisen. Ik bedoel: ik kan een communist niet ontzien omdat hij Joods is.”