Het simpele beeld van Mexico is dat de regering van president Felipe Calderon een oorlog uitvecht tegen de machtige drugskartels, waarbij de afgelopen drie jaar al 14.000 doden zijn gevallen. Goed vechten hier tegen het kwaad. De werkelijkheid is veel complexer, zo laat een reportage in The Atlantic Monthly zien. Het land vervalt langzaam in een burgeroorlog, waarbij volstrekt onduidelijk is wie nu tegen wie vecht. Niemand is te vertrouwen, zoveel is zeker. De drugskartels voeren onderling een strijd om de hegemonie, waarbij de politie-agenten soms fungeren als huurlingen voor een van de partijen. Tot op hoog niveau kunnen de kartels rekenen op bescherming. Aangenomen wordt dat de politie verantwoordelijk is voor ten minste een deel van de 1.000 gedode militairen. Intussen krijgt het leger steeds grotere macht. In een van de grote deelstaten in het noorden – rond Ciudad Juarez, op dit moment de meest gewelddadige stad ter wereld – is in feite sprake van een staat van beleg. Het leger gebruikt zijn positie om de politiek oppositie het zwijgen op te leggen – journalisten durven nauwelijks nog te berichten over het geweld. Volgens een studie van jaren geleden was het leger in feite zelf een drugskartel, maar het ziet er nu eerder naar uit dat sprake is van een sluipende staatsgreep. Het levert een reusachtig probleem op voor de Verenigde Staten, dat de ‘oorlog tegen de drugs’ met honderden miljoenen per jaar steunt. Gezien de schendingen van de mensenrechten en de corruptie zou die hulp moeten worden gestaakt, maar dat durft Washington niet aan.Zo’n affront zou de Mexicaanse elite, toch al gevoelig voor kritiek van de gringo’s, niet accepteren. En Mexico heeft een machtspositie: het land is na Saudi-Arabië en Canada de belangrijkste exporteur van olie naar de VS.