Haviley is een Oekraïense infanterist, zijn plek is in de loopgraven in de eerste linie aan het front in de Donbas. Hij vertelt aan De Standaard over de golven Russische soldaten die op hem afkomen. Als de eerste groep gesneuveld is, volgt vrij snel een tweede en dan een derde. ‘Er zijn dagen dat er om de twee à drie uur een nieuwe groep nadert. Dan heb ik net de tijd om één sigaret te roken voor de volgende aanval begint.’ Hij vertelt dat zijn geweer soms zo heet is, dat hij vreest dat het dienst zal weigeren
‘Natuurlijk ben ik bang. Iedereen van ons is bang als er weer een aanval komt’, vertelt Sokol, ook een infanterist. ‘In de eerste dagen aan het front stond ik als bevroren aan de grond toen de Russen ons aanvielen.’ Voor de oorlog was hij een televisieregisseur die ’s avonds thuis bij z’n vrouw en twee kinderen was.
Sokol, die alleen met z’n roepnaam zit 24 uur in de loopgraven en wordt dan afgelost. ‘Overdag bestoken de Russen ons met raketten. ’s Nachts sturen ze soldaten. In groepjes van drie tot vier man stormen ze op ons af en proberen granaten in de loopgraven te gooien. We krijgen zo’n twee tot drie aanvallen per nacht te verwerken.’ In het begin van de oorlog had Sokols groep te weinig nachtkijkers, waardoor ze de Russen op afstand niet konden opmerken. Nu heeft elke soldaat van zijn unit zo’n nachtkijker.
Maar het gevaar kan ook uit de lucht komen of op de grond liggen. ‘Overal aan het front liggen mijnen. Een deel daarvan is vanuit de lucht geworpen, een ander is niet-ontplofte munitie. Vier op de tien mannen die over het veld lopen, trappen op een mijn en kunnen een been verliezen’, zegt Haviley.
‘Het is een duel’, zegt hij. ‘Wij bevinden ons op de grens tussen leven en dood. Onze horizon ligt niet verder dan een week weg. Je kunt elk moment doodgaan. Is het niet in direct contact met de vijand, dan bij een infanterieaanval.’
De drie mannen met wie De Standaard sprak, kijken met verbazing en afschuw naar hun Russische vijanden. ‘Ze gaan om gedood te worden. Soms denk ik wel eens dat ze een middel gekregen hebben om hun angst en pijn te onderdrukken. Ze zijn zo roekeloos. Dan roep ik: waarom geef je niet op? Soms heb ik zelfs medelijden met hen. Maar uiteindelijk weet je toch: het is zij of ik’, zegt Haviley.
Bron(nen): De Standaard