Er komen op zondag nog een paar honderdduizend mensen (maar meer dan naar het voetballen) in de
kerk: de meeste
Nederlanders blijven thuis, maar dat wil niet zeggen dat de Nederlander niet gelooft. Het betekent evenmin dat kerken als instituten geen rol meer spelen in de samenleving. Dit blijkt uit het jongste onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), dat vandaag onder de titel ’Geloven binnen en buiten verband’ wordt gepubliceerd. Het SCP onderzocht de religieuze stand van het land sinds 1970. Er zijn nog altijd niet veel mensen (1 op de 10) die zeggen niets te geloven. Negen van de tien Nederlanders is in mindere of meerdere mate spiritueel, weliswaar steeds minder als kerkbezoeker, maar via andere netwerken of spirituele zelfontplooiing, constateert het SCP . In 1970 rekende nog 60 procent van de Nederlanders zich tot een kerkgenootschap, in 2012 (de laatst bekende cijfers) is dat amper 30 procent. Van degenen die zich tot een kerkgenootschap rekenen gaat nog maar 10 procent met enige regelmaat naar de kerk. In 1970 was dat nog ruim 50 procent. „Voor veel Nederlanders lijken de kerken als een soort openbare nutsbedrijven te fungeren: niet bedoeld om je activiteiten er voortdurend op af te stemmen, maar om er gebruik van te maken als dat nodig is, bij een huwelijk of begrafenis bijvoorbeeld, bij nationale gebeurtenissen of collectieve rouwverwerking”, constateren de onderzoekers. Opvallend is wel dat jongeren die zich wel tot de kerk aangesproken voelen actiever en trouwer aan de kerkdoctrines zijn dan ooit hun ouders of grootouders. Van alle regelmatige kerkleden vormen jongeren het grootste deel. Zowel in katholieke als in protestantse kring is onder de jongeren sprake van een herwaardering van orthodoxe geloofsbeleving.