Één gevangene van de
CIA werd 266 uur lang opgesloten in een ruimte ter grootte van een doodskist. Om de terreurverdachten te kunnen aanpakken is teruggegrepen op een precedent uit de Tweede Wereldoorlog, schrijft . In 1942 besloot de regering-Roosevelt acht Duitse saboteurs voor een Amerikaanse militaire commissie te brengen. Ze werden tot 'unlawful combatant' bestempeld (buitenwettelijke strijdende partij), omdat ze geen militairen waren en plannen hadden om aanslagen op burgerdoelen te plegen. De acht probeerden hun zaak voor een normale rechter te krijgen, maar dat verzoek werd door het Hooggerechtshof verworpen. Zes van hen zijn destijds ter dood veroordeeld. En dat proces zorgde er volgens de Volkskrant voor dat terroristen van Al Qaida en de Taliban buiten het Amerikaanse rechtssysteem konden vallen. Maar om daar helemaal zeker van te zijn, werden ze ook nog buiten Amerikaans grondgebied gevangen gezet. De CIA-medewerkers legitimeerden hun 'verscherpte verhoortechnieken', zoals waterboarding, door te stellen dat zolang ze geen permanent letsel toebrachten er geen sprake was van marteling. De martelpraktijken leverden echter wel problemen op met de FBI. Die had ernstige bezwaren en betwijfelde bovendien de effectiviteit van de martelingen. Ook vond de militaire rechtbank veel informatie die door martelen was verkregen ontoelaatbaar. Maar de CIA ging door en de Amerikaanse regering deed er niet veel aan.