Onderzoekers uit Californië toonden middels een experiment aan dat kinderen wetenschappelijke denkgewoonten verwerven via hun ouders. De kinderen waren tussen 4 en 8 jaar en bezochten samen met een ouder een museum voor kinderen. Ze werden gefilmd terwijl ze een boek lazen over wetenschappelijke, sociale en morele kwesties, bv. de klimaatverandering, sekseverschillen, de planetaire status van Pluto en of stelen mag. De commentaren van ouders werden ingedeeld als zijnde 'absolutistisch' (zo is het en niet anders), 'relativistisch' (voor alles valt wat te zeggen) of 'evaluatistisch' (een wetenschappelijke houding, waarbij bewijzen verzameld, geëvalueerd en geïntegreerd worden alvorens een standpunt te bepalen). Het boek ging ook over de vraag of ziektekiemen en engelen bestaan en over het uitsterven van mammoeten. Hierbij letten de onderzoekers op de uitspraken van de kinderen en in het bijzonder of ze bewijzen noemden (bv. 'ziektekiemen zijn echt, want ik kan ze onder een microscoop zien') of ernaar vroegen (bv. 'hoe weet je dat mammoeten op die manier uitgestorven zijn?'). De uitspraken van ouders varieerden naargelang het onderwerp, de leeftijd en het geslacht van het
kind. Ouders van meisjes hadden bv. de neiging om absoluter in hun oordeel te zijn over morele kwesties dan ouders van jongens. Ouders van jongens deden dan weer meer absolute uitspraken over de opwarming van de aarde dan de ouders van meisjes. Jongere kinderen hadden meer kans om absolute uitspraken over Pluto te horen dan oudere kinderen. Interessant is ook dat kinderen van ouders die 'evaluatistisch'
denken het meest over bewijzen praten, terwijl dit niet gerelateerd was aan de wetenschappelijke achtergrond van de ouders. Kinderen aanmoedigen om vragen te stellen naar bewijzen en deze te wikken en te wegen, kan hen kennelijk helpen om een wetenschappelijke houding aan te leren nemen.