Op zoek naar milieuvriendelijke en goedkope methoden voor de glastuinbouw bestudeert bio-ingenieur Stijn Olyslaegers van de Universiteit Gent een oude techniek, de 'elektrocultuur'. Je staat er waarschijnlijk niet bij stil, maar verschillende mechanismen in
planten worden elektrisch aangestuurd, net zoals de zenuwen bij mens en dier. Olyslaegers vroeg zich af of het manipuleren van deze zwakke natuurlijke elektrische velden een gunstige invloed kan hebben op de groei van planten. Dit is bepaald geen nieuw idee. In de 18de eeuw merkten wetenschappers al op dat de oogst van graangewassen hoger was naarmate de onweersfrequentie, een vorm van natuurlijk opgewekte
elektriciteit, tijdens de groeiperiode hoger lag. In het begin van de 19de eeuw probeerden tal van wetenschappers plantengroei elektrisch te stimuleren. De term ‘elektrocultuur’ werd in het leven geroepen, maar tot op heden waren er geen eensluidende conclusies te trekken over de materie. In zijn experiment boekte Olyslaegers veelbelovende resultaten met een spanning van amper 1 volt (een AA-batterij heeft een spanning van 1,5V). Dat de elektroden niet direct met de plant in aanraking komen, maakt het voor de telers gebruiksvriendelijk. Door een elektrisch veld aan te leggen over het substraat waarin de plantenwortels zich bevinden, kon de onderzoeker bij bepaalde planten tot 60% meer biomassa produceren dan bij een normale teelt. Er zijn echter ook nadelen. Elektrocultuur is niet gratis. De elektriciteitskosten zijn laag, maar de koolstofvilt (de meest aangewezen elektrode) is voorlopig te duur om de techniek op korte termijn rendabel te maken. Bovendien verdwenen de gunstige effecten van de elektriciteit op de planten bij grote droogte of hitte, wat de betrouwbaarheid niet ten goede komt.