Officieel heet het Sudden Infant Death Syndrome (SIDS), maar meestal spreken we van wiegendood: het plotseling overlijden van een kind jonger dan 1 jaar zonder aanwijsbare oorzaak.
Wat weten we van SIDS? De lijst van risicofactoren is lang. Wiegendood komt vaker voor bij jongetjes dan bij meisjes, op de leeftijd van 2 tot 4 maanden, bij het slapen op de buik, blootstelling aan sigarettenrook, een te warme slaapomgeving en een lage sociaal-economische status van de ouders. Ook wordt wiegendood in verband gebracht met een overmatige reactie op infecties, neurologische factoren (zoals de reactie van de hersenen op dreigend zuurstofgebrek) en varianten in de stofwisseling. Daarnaast circuleert al jaren de hypothese dat aangeboren hartafwijkingen een rol spelen.
Onderzoekers van het AMC (2 studenten en hun begeleider) maakten een overzicht van alle recente wetenschappelijke literatuur over wiegendood en zo kwamen zij er achter dat bij 20% van de overleden kinderen sprake was van genmutaties in het hart. Deze kinderen zijn drager van een
gen dat betrokken is bij de aanleg van ionkanalen in het hart. En die kunnen weer van invloed zijn op het ontstaan van hartritmestoornissen. Franse onderzoekers hadden eerder vastgesteld dat dit bij 2% het geval was. Het komt dus veel vaker voor dan tot nu toe werd gedacht.
Veel onderzoekers gaan uit van de triple risk-hypothese. SIDS zou een combinatie zijn van 3 factoren: een vatbaar kind, een gevoelige ontwikkelingsperiode en een stressor van buitenaf. Dat laatste kan buikligging zijn. Of een oplopende lichaamstemperatuur (al dan niet door koorts). Of een infectie. Normaal gesproken leveren die dingen weinig problemen op. Maar misschien wél als daarnaast óók sprake is van een genmutatie in het hart. Dat zou de druppel kunnen zijn die de emmer doet overlopen.
Uit Italiaans onderzoek blijkt dat wiegendood kan worden voorkomen door hartritmestoornissen op te sporen door middel van een ECG en de baby indien nodig medicatie te geven. Is dat een reden om bij alle baby's een ECG te maken? De AMC-onderzoekers twijfelen. Er zijn andere, makkelijker te beïnvloeden risicofactoren. Laat de baby niet op de buik slapen, rook niet in de buurt van de baby en stop hem niet te warm in. Screening veroorzaakt een hoop onrust en vaak voor niets. Stel dat je een mutatie vindt, moet de rest van de familie dan ook onderzocht en wellicht behandeld worden? Er zijn genvarianten die veel voorkomen, maar nauwelijks tot problemen leiden. Behalve als de persoon in kwestie óók drager is van een 2e en misschien ook 3e variant. En ook behandeling kan soms tot problemen leiden. Kortom, een dilemma.