Nederland doet het doorgaans behoorlijk goed in internationale lijstjes over de welvaartsverdeling. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) komt tot een heel andere conclusie. Van alle 37 welvarende OESO-landen bungelt Nederland bijna onderaan.
De verdeling van bezit in een land wordt uitgedrukt in een getal tussen 0 en 1, de Gini-coëfficient. Bij een waarde van 0 heeft ieder huishouden evenveel vermogen. Bij een waarde van 1 bezit één huishouden juist alles. Dit cijfer wordt in Nederland de laatste decennia steeds hoger. Het CBS berekende over 2020 een coëfficiënt van 0,76.
Er is discussie over het wel of niet meetellen van het pensioenvermogen. Dit heeft het CBS niet gedaan. Daardoor valt het cijfer wat hoger uit. Hoe dan ook scoort Nederland internationaal zeer slecht. Van alle welvarende landen uit de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) staat alleen de Verenigde Staten er nog slechter op wat betreft vermogensongelijkheid.
De inkomensongelijkheid in Nederland is relatief laag, maar door een neo-liberaal beleid van het belasten van werk in plaats van vermogen, komt een steeds kleiner deel van de welvaart terecht bij de arbeider.
Daarnaast werken de lage marktrentes de welvaartskloof in de hand. Geld lenen om te investeren is goedkoop, geld maakt geld, maar het geld op spaarrekeningen staat te verpieteren. Aandelen en huizen zijn enorm gestegen in waarde in de afgelopen veertig jaar. Daar profiteerden alleen de haves van, de have-nots blijven berooid achter.