Heel veel landen zijn China geld verschuldigd. Heel veel geld. China voorziet de hele wereld van goedkope spullen en de Chinezen leven nog altijd sober, dus ze hadden jaarlijks honderden miljarden over die gestald staan in andere landen. Dat begint op zichzelf al een steeds grotere wereldmacht te vormen.
Vooral voor ontwikkelingslanden. China leent landen geld om hun infrastructuur aan te pakken. Er worden wegen, spoorlijnen, havens en vliegvelden van gebouwd. Maar anders dan bij leningen aan derde wereldlanden gebruikelijk is vragen de Chinezen forse rentes. Zo hoog dat de kans behoorlijk is dat de ontvangende landen vroeger of later in de knel komen. En dan zitten ze in China's val.
Onlangs is ook ontdekt dat een deel van die leningen ook onzichtbaar zijn gemaakt. De schuldpositie van een land lijkt daardoor beter dan hij is en de kans dat het land in de knel komt daardoor groter. En welke dictator van een arm land kan de glans van een ultramodern vliegveld weerstaan?
Er zijn sterke
aanwijzingen dat Chinese ontwikkelingshulp op zijn minst nauw verbonden is met politieke steun bij de Verenigde Naties.
Erger nog, het lijkt erop dat het Chinese kapitaal onevenredig naar de armste landen stroomt; voor degenen in crisis, zoals Zimbabwe en Iran; en aan olie-exporteurs zoals Angola of Venezuela.
Wereldrijken worden niet van de ene dag op de andere gebouwd; ze worden gecreëerd door een mengeling, alleen achteraf te zien, van omstandigheden en ambitie.