Europese Rekenkamer: EU-steun biologische landbouw schiet tekort

Economie
door anp
maandag, 23 september 2024 om 15:47
bijgewerkt om maandag, 23 september 2024 om 20:18
anp230924158 1
De Europese Unie schiet ernstig tekort bij het stimuleren van biologische landbouw. Dat schrijft de Europese Rekenkamer maandag in een verslag waarin het landbouwbeleid is geanalyseerd.
Een van de kritiekpunten is dat het Europees beleid vooral gericht is op het vergroten van de hoeveelheid biologische landbouwgrond. Die prikkel maakt dat boeren wel hun biologische areaal uitbreiden, maar dat ze daarop vervolgens niet per se ook een grotere hoeveelheid biologische producten produceren. Het rapport stelt vast dat boeren soms zelfs landbouwsubsidies krijgen zonder dat ze een aantal normen respecteren voor biologische landbouw, zoals gewasrotatie of dierenwelzijn.
De Europese Rekenkamer is bovendien bezorgd dat biologische boeren gedemotiveerd raken door de focus op de grootte van de percelen zonder bijkomende ondersteuning van een gezonde markt voor biologische producten. Bij de presentatie van het rapport noemde een lid van de Rekenkamer het voorbeeld van boeren die weliswaar biologische melk produceren, maar uiteindelijk die melk als gewone melk naar melkfabrieken moeten sturen omdat er onvoldoende capaciteit is om de biologische melk apart te verpakken en te verkopen.
Nederland
De Europese Unie heeft in de periode tussen 2014 en 2022 ongeveer 12 miljard euro aan subsidies gestoken in de biologische landbouw. Voor de periode tot 2027 komt daar nog eens 15 miljard euro bij.
Het rapport maakt inzichtelijk dat Nederland in vergelijking met andere EU-landen tot de landen behoort met weinig biologische landbouw: nog geen 5 procent is biologische landbouwgrond, in vergelijking met bijvoorbeeld 9,8 procent in Duitsland en 25,7 procent in Oostenrijk.
25 procent
Het Europese streven is dat in 2030 25 procent van alle landbouwgrond biologisch is. Daar zit Nederland nog ver van af met een streefdoel van 15 procent aan biologische landbouwgrond voor 2030, in vergelijking met bijvoorbeeld 30 procent in Zweden en 35 procent in Oostenrijk.