Vermogensongelijkheid is niet alleen moreel discutabel, het is ook slecht voor de economie. Maar het is nog niet zo gemakkelijk te meten hoe groot die ongelijkheid precies is. Daarover schrijft EW.
Zo becijferden vier economen vorig jaar dat de vermogensongelijkheid in Nederland groter is dan het CBS meldt, omdat aanmerkelijke belangen in een vennootschap niet worden meegerekend. Doe je dat wel dan bezit de rijkste 1 procent van de Nederlanders ongeveer een derde van het vermogen, in plaats van een kwart. In Frankrijk en Duitsland hebben de allerrijksten minder dan een kwart van alle vermogen. De experts schrijven in vakblad ESB dat Nederland ‘qua private vermogensverdeling bij de meest ongelijke landen hoort’.
Reken je huizen en pensioenen mee - Nederland heeft een van de grootste pensioenvermogens ter wereld - dan is de verdeling minder scheef, maar er is veel discussie onder economen of en hoe je die moet meewegen. Je kunt immers niet vrij beschikken over je pensioen en het is ook niet iets wat je kinderen kunnen erven.
Hoge huizenprijzen zorgen weliswaar voor nivellering onder huizenbezitters, maar ook voor een grotere kloof met degenen die geen huis bezitten. Al kan die kloof weer kleiner worden via erfenissen. EW schrijft: 'De verwachting is dat de vermogensoverdracht van babyboomers aan millennials de grootste uit de geschiedenis wordt'.
Dat het beter is om minder ongelijkheid te hebben staat niet ter discussie: in landen met minder ongelijkheid is de bevolking gelukkiger, maar ook voor de economie heeft het voordelen. Rijken geven een kleiner deel van hun geld uit aan consumptie, een van de belangrijkste onderdelen van de economie.
Bron(nen): EW