Onderzoekers proberen er al decennia lang achter te komen wat voor omgevingsfactoren van invloed zijn op de ontwikkeling van de foetus. Een manier om dat te doen is door te bestuderen wat er met foetussen gebeurt als een hele populatie te maken krijgt met bijvoorbeeld smog, voedseltekort of rouw. Al enige tijd is bekend dat een hongersnood een groot effect heeft op het ongeboren kind. Het correleert met hart- en vaatziekten later in het leven en er worden onevenredig veel meisjes geboren, omdat een jongensfoetus kwetsbaarder is. Zo wijst recent onderzoek uit dat de Chinese hongersnood van 1958 tot 1961 heeft geleid tot een scherpe daling in het aantal jongetjes dat geboren werd. Maar ook een periode waarin gevast wordt heeft al invloed. Islamitische kinderen in Uganda en Irak van wie de moeder in de eerste maanden van haar zwangerschap was tijdens de Ramadan, bleken 20 procent vaker een handicap te hebben. Een ander interessant voorbeeld is de oorlog tussen Israël en Libanon in 2006. Omdat hij maar zo kort duurde konden onderzoekers goed het effect bekijken van trauma op het ongeboren kind. Kinderen van
vrouwen die tijdens de oorlog in het eerste of tweede trimester van hun zwangerschap waren, hadden vaker ondergewicht en werden vaker te vroeg geboren. Weinig verrassend is dat een kernramp niet zo'n gunstig effect heeft op een foetus. Zweedse kinderen, van wie de moeder na de ramp in Tsjernobyl in een gebied woonde, waar relatief veel nucleaire deeltjes neer kwamen, haalden op de middelbare school lagere testscores dan andere kinderen. Blootstelling aan luchtvervuiling maakt ook uit voor de ontwikkeling van de foetus. Bij snelwegen in de VS waar een systeem werd ingesteld dat de luchtkwaliteit verbeterde, daalde het aantal vroeggeboorten met ruim 8,6 procent en het aantal kinderen met een laag geboortegewicht nam af met ruim 9 procent. Verder waren er in Amerika in september 2001 meer miskramen van jongetjes dan in de maanden ervoor en erna. Vermoedelijk vanwege gevoelens van rouw in die periode.