Nederland gaat zo onmenselijk met asielzoekers om dat een Duitse rechter verboden heeft om asielzoekers terug naar Nederland te sturen, die in Duitsland zijn en eigenlijk terug zouden moeten naar Nederland. Nederland gaat volgens de Duitse rechter onverantwoord met uitgeprocedeerde asielzoekers om. Ze worden zonder bestaansmiddelen op straat gezet. Volgens de rechtbank is dan ook niet gewaarborgd dat asielzoekers in Nederland voorzien zijn van basale levensbehoeften zoals voedsel en onderdak.Nu ziet de Duitse rechter bij Nederland een te groot risico op schending van het recht op „een menswaardig bestaansminimum”.
Het is zeer uitzonderlijk dat een rechter om deze reden bepaalt dat asielzoekers niet naar een andere lidstaat van de Europese Unie mogen worden teruggestuurd. In 2011 deed het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een uitspraak waardoor lidstaten geen asielzoekers meer naar Griekenland mogen terugsturen. De kans bestond dat zij daar „onmenselijk en vernederend” behandeld zouden worden. De Duitse rechter ziet bij Nederland een te groot risico op schending van het recht op „een menswaardig bestaansminimum”.
Een rechtbank in Darmstadt deed de uitspraak afgelopen donderdag in een zaak over een Somalische asielzoeker, die in Nederland was uitgeprocedeerd en naar Duitsland was uitgeweken. Duitsland wilde hem terugsturen naar Nederland, op grond van de zogeheten Dublin-overeenkomst. In dat verdrag hebben lidstaten van de Europese Unie afgesproken dat migranten in het eerste land waar ze de EU binnenkomen, asiel aanvragen. Naar dat land worden ze teruggestuurd als ze het ergens anders opnieuw proberen.
De rechter wijst op het feit dat in Nederland het verbod op arbeid voor asielzoekers gepaard gaat met het ontbreken van overheidssteun. Daarmee dreigt de asielzoeker af te dalen „onder het lichamelijke en sociale bestaansminimum”. „Menswaardigheid valt niet te relativeren door asielbeleid”, staat in het vonnis.
De overdracht van deze Somaliër aan Nederland kan „niet als rechtmatig beschouwd worden”. Specifiek wijst de rechter op het feit dat in Nederland het verbod op arbeid voor asielzoekers gepaard gaat met het ontbreken van overheidssteun. Daarmee dreigt de asielzoeker af te dalen „onder het lichamelijke en sociale bestaansminimum”. „Menswaardigheid valt niet te relativeren door asielbeleid”, staat in het vonnis.