Gisteren ontving de Tweede Kamer de gevraagde brief van de ministers Hennis en
Plasterk over de gang van zaken rond het onderscheppen van 1,8 miljoen telefoongegevens. Die brief blijkt bij de
oppositie de positie van Plasterk niet te hebben verbeterd, maar eerder verder verslechterd. Hem werd al verweten dat hij begin november een verhaal afstak over de telefoongegevens dat achteraf verzonnen blijkt. Hij beweerde dat de Nederlandse inlichtingendiensten niets met het aftappen van die telefoongegevens te maken had. Dat bleek vorige week onzin. Dat was al niet sterk. De verantwoordelijke minister blijkt niet te weten wat de diensten doen. Maar de brief voegde een verwijt aan Plasterk (en Hennis) toe: al op 22 november wisten beide ministers dat het verhaal van Plasterk niet klopte. Toch wachtte ze tot begin februari met het informeren van de Kamer. De hele oppositie spreekt daarvan schande. Insiders denken dat de positie van minister Hennis iets beter is dan die van Plasterk. Tegen hem zal vermoedelijk door de hele oppositie een motie van wantrouwen worden ingediend. En het is moeilijk voorstelbaar dat hij blijft zitten als slechts de regeringspartijen nog vertrouwen in hem hebben.