Trouw bericht vandaag over een bijzonder interessant onderzoek. In dat onderzoek werden een paar honderd Rotterdamse jongeren tien jaar gevolgd. Conclusie: niet hun afkomst is bepalend voor de vraag of ze een criminele loopbaan gaan volgen of niet. Wat daarbij de doorslag geeft zijn de vrienden met wie ze omgaan. Dat blijkt uit het onderzoek 'De ontwikkeling van de criminaliteit van Rotterdamse autochtone en allochtone jongeren van 12 tot 18 jaar' van Bureau Driessen in opdracht van het Programma Politie & Wetenschap. Het 'benoemen' van de etnische verschillen in de criminaliteitscijfers is volgens hoofdonderzoeker Frans Driessen tegenwoordig 'bon ton'. Maar zijn die verschillen die steevast in onderzoeken worden aangetroffen - met Marokkanen en Antillianen altijd bovenaan - ook relevant voor de aanpak van de jeugdcriminaliteit door de politie in stadswijken? "Nee", luidt de conclusie volgens Trouw. Van huis uit zijn autochtone jongeren soms iets minder crimineel dan hun Marokkaanse of Antilliaanse leeftijdsgenoten, blijkt uit politiegegevens van twaalf- en veertienjarigen. Bij achttienjarigen zijn ze soms even crimineel en tussen de veertien en achttien jaar soms zelfs crimineler, zo blijkt uit het onderzoek. "Omdat deze verschillen klein en variabel zijn, voegt kennis over de herkomst van de jongeren nauwelijks iets toe aan een voorspelling van hun criminele gedrag", zegt Driessen. Niet wat een jongere denkt, is belangrijk voor de ontwikkeling van crimineel gedrag, maar met wie hij of zij optrekt, is uit het onderzoek op te maken. Van groot belang voor de ontwikkeling van crimineel gedrag blijken de vrienden van de jongeren.