Wielrennen is meer en meer een sport van data geworden. Alles wordt vastgelegd, uitgelezen en geanalyseerd. Chris Froome kijkt iedere tien seconden opzichtig naar zijn fietscomputer, zijn tegenstanders doen dat evengoed. Maar wat zien ze daar nu eigenlijk? De Standaard zicht het uit. Het belangrijkste voor een renner om te weten is welk hij heeft. Op de fiets van een profrenner zit een vermogensmeter. Die meet hoeveel kracht de renner bij elkaar trapt. Die kracht wordt vermenigvuldigd met de trapfrequentie, waarna de renner op zijn computer zijn geleverde vermogen, uitgedrukt in wattage, ziet. Hartslag of snelheid zijn onzuivere gegevens, die ook beïnvloed door andere factoren. Met een vermogensmeter meet je enkel de prestatie. Voor de bergen is ook het gewicht van de renner van belang, want hoe zwaarder, des te meer vermogen er nodig is om naar boven te komen. Daarom is er ook vermogen per kilo. De ongetrainde Nederlandse presentator Erik Dijkstra deed vorige week voor de Nederlandse Radio 1 een test om zijn maximale wattage per kilogram te bepalen. Hij kwam tot drie watt per kilogram, de helft van de gemiddelde profrenner, schrijft De Standaard. Daarom zit Froome drie weken lang op zijn metertje te kijken. Hij weet hoe lang hij welk vermogen kan volhouden. En weet dus of hij achter een ontsnapping aankan of niet. Het maakt de tour saaier.
Bron(nen): De Standaard