Beren doen het, vleermuizen doen het en de eerste mensachtigen mogelijk ook: een winterslaap houden om de koudste maanden van het jaar door te komen. Daarvoor is bewijs gevonden in botten van honderdduizenden jaren oud.
Bij de bekende opgravingen in het Spaanse Atapuerca zijn botten opgedoken met dezelfde beschadigingen als die te zien zijn in botten van dieren die een winterslaap houden. Het is volgens de wetenschappers bewijs dat onze voorvaderen de strenge winters overleefden door hun metabolisme te vertragen en maandenlang te gaan slapen.
In de
paper die in vakblad L’Anthropologie verscheen, schrijft onderzoeksleider Juan-Luis Arsuaga dat de gevonden fossielen seizoensgebonden variaties bevatten die suggereren dat de botgroei onderbroken was gedurende enkele maanden per jaar. De wetenschappers vermoeden dat de eerste mensachtigen zichzelf in 'een metabolische staat konden brengen die hen hielp om de barre winters met weinig voedsel en veel lichaamsvet te overleven'.
Het feit dat hun botten een aantal maanden per jaar niet groeiden zou het bewijs zijn voor de winterslaap. "Het is een interessante hypothese, die het debat stimuleert," zegt forensisch antropoloog Patrick Randolph-Quinney van de Northumbria University in Newcastle. "Maar er zijn andere verklaringen voor de botvariaties en die moeten eerst onderzocht worden voor we conclusies trekken."