Mensen die goed kunnen navigeren onthouden ruimtelijke gegevens op een andere plek in hun brein dan mensen die slecht de weg kunnen vinden. Dat blijkt uit een studie van de Radboud Universiteit in Nijmegen. Promovendus Joost Wegman onderzocht individuele verschillen in het ruimtelijk geheugen met een virtuele navigatietaak in de fMRI-scanner, waarbij niet alleen hun hersenactiviteit maar ook hun oogbewegingen nauwkeurig werden geregistreerd. Zo kon hij precies zien welke hersenactiviteit te maken had met het bekijken en onthouden van voorwerpen langs de route.
Ook bestudeerde hij hoe de hersenen de informatie over de route in een rustperiode ná de taak verwerken in het geheugen. Dat is te zien aan de communicatie tussen het hersengebied dat betrokken is bij het leren en herinneren van voorwerpen op kruispunten en de rest van de hersenen. Dat blijkt heel anders te verlopen bij mensen met een goed richtingsgevoel dan bij mensen met een slecht richtingsgevoel. In de hersenen van goede navigators zien we vooral communicatie ontstaan met de hippocampus. De hippocampus wordt ook wel de cognitieve kaart genoemd, daar waar je interne plattegrond ligt opgeslagen. Bij slechte navigators was er meer communicatie met het striatum in de rustperiode na de taak. Het striatum is een gebied dat betrokken is bij het leren van vaste reacties. Het lijkt er dus op dat de hersenen van goede navigators de informatie over dat standbeeld op de rotonde letterlijk op hun cognitieve kaart zetten, terwijl de hersenen van slechte navigators alleen onthouden welke afslag ze moeten nemen wanneer ze dat standbeeld tegenkomen.
Joost Wegman zal verder onderzoeken of de individuele verschillen in navigatievermogen zijn op te heffen door training. Ik vrees het ergste.
Bron(nen): RU Nijmegen