Eten en drinken zijn de afgelopen decennia jaarlijks 1 of 2 procent duurder geworden, maar toen waren daar opeens corona en de oorlog in Oekraïne, die hun stempel drukten op de wereldhandel, met alle gevolgen van dien.
Nederlandse politici en vakbondslui schermen met termen als graaiflatie, krimpflatie en recordinflatie. Maar hoe verhoudt ons land zich eigenlijk tot de rest van de wereld wat betreft de voedselinflatie?
De Nederlandse consument moest liefst 17,8 procent meer betalen voor een mandje boodschappen op 1 januari 2023 vergeleken met een jaar ervoor. Dit ligt vlak boven het gemiddelde van de Eurozone (17,5%). Zwitserland (5,4%) wist door zijn neutrale status de dans grotendeels te ontspringen, maar ook in Canada (8,9%), de VS (8,5%), Australië (8,0%), Japan (7,8%), Brazilië (7,3%), Zuid-Korea (5,0%) en India (4,8%) kreeg de consument het een stuk minder zwaar te verduren dan bij ons. In Rusland (2,6%), China (2,4%) en Saoedi-Arabië (2,3%) zou je denken dat er niks aan de hand is.
Eurolanden die het slechter doen dan wij zijn bijvoorbeeld Duitsland (21,2%), Tsjechië (24,0%) en Polen (24%). Maar het kan nog veel erger. Landen die al ervaring hebben met (dreigende) hyperinflatie en alle sociale chaos die hiermee gepaard gaat, staan bovenaan het lijstje van World of Statistics.
Het door zware overstromingen geteisterde Pakistan had over 2022 een voedselinflatie van 48,0 procent. Turkije (53,9%) is al jaren een zorgenkindje. Argentinië doet het met 110 procent verschrikkelijk slecht. Een pro-bitcoin-politicus gaat daar in de polls aan de leiding. En dan de usual suspects: Zimbabwe (102%), Venezuela (158%) en Libanon (352%), waar zo ongeveer alles fout gaat wat er op het gebied van monetair beleid fout kan gaan.