De kans om gebeten te worden door
muggen kan herleid worden naar
genen die onze lichaamsgeur onder controle houden, zo blijkt uit een voorlopige studie waarvan de resultaten in werden gepubliceerd. Onderzoekers testten paren van identieke en niet-identieke tweelingen om te zien hoe aantrekkelijk ze waren voor muggen. Identieke tweelingen hadden meer kans om een vergelijkbaar niveau van aantrekkelijkheid te hebben - wat suggereert dat gedeelde genetische factoren in het spel waren. Wetenschappers aan onder andere de observeerden 19 niet-identieke en 18 identieke vrouwelijke tweelingen. Ze wilden achterhalen hoe aantrekkelijk de proefpersonen zijn voor muggen. Alle deelnemers moesten daarom hun hand in een cilinder houden. Vervolgens werd lucht geproduceerd die de lichaamsgeur van de dames verspreidde. In de volgende fase werden muggen losgelaten in de cilinder. Daaruit blijkt dat de muggen zich bij de identieke tweelingen mooi verspreidden in de cilinder. Ze hadden geen voorkeur voor de geur van de ene of de andere hand. Dat geldt niet voor niet-identieke tweelingen, die minder genen delen. Hier kozen de muggen wel vaker voor één hand en dus ook voor één vrouw. Dit experiment suggereert dat gedeelde genetische factoren die de lichaamsgeur regelen een belangrijke rol spelen als het op muggenbeten aankomt. Nu de onderzoekers vermoeden dat genetica muggenbeten uitlokken, willen ze verder onderzoeken welke genen precies een rol spelen in het proces. ‘Als we begrijpen hoe mensen genetisch van elkaar verschillen, kunnen we nieuwe manieren bedenken om muggen te bestrijden’, zegt auteur van de studie James Logan. Dokter David Weetman, verbonden aan het instituut voor tropische geneeskunde in Liverpool, zegt dan weer dat het allemaal niet zo simpel is. ‘Het is de eerste keer dat er een genetische oorzaak wordt aangetoond. Dat is interessant, maar muggen worden niet alleen aangetrokken door lichaamsgeur. Ook mensen die veel koolstofdioxide produceren zijn ware magneten voor de beestjes. Grotere studies zullen moeten uitwijzen hoe relevant deze conclusies zijn buiten het lab, waar veel andere factoren meetellen’.