Toen Tony Blair eind januari voor de commissie-Chilcot moest verschijnen, was de spanning te snijden. De voormalige Labour-leider, zo was de verwachting, zou gefileerd worden vanwege zijn besluit om in maart 2003 samen met George W. Bush onder valse voorwendselen Irak binnen te vallen. De vertoning stelde niet teleur, maar Blair toonde geen berouw, stond nog steeds achter zijn beslissing, en zou het tot verontwaardiging van alle critici nu weer doen. Hij zal nog een keer moeten getuigen, en reken maar dat de messen dan opnieuw geslepen zijn. Gisteren verscheen Gordon Brown voor dezelfde commissie, en je zou verwachten dat de spanning minstens zo groot zou zijn. Brown is immers de zittende premier en de verkiezingen zijn niet ver weg. Maar ook Brown bleef overeind, noemde de beslissing om Irak destijds binnen te vallen 'juist' en ontkende de aantijging dat hij als minister van Financiën de Britse troepen met te weinig middelen hun werk had laten doen. Dat laatste werd door Britse militairen 'een leugen' genoemd. Over de niet aanwezige massavernietigingswapens zei Brown niks; hij wees op de veertien VN-resoluties die door Saddam aan zijn laars waren gelapt. Het was een clever optreden, waarbij Brown - anders dan Blair - zijn medeleven uitsprak met de families van de gevallen soldaten. Tegelijk zorgde de huidige premier ervoor dat hij zijn toenmalige baas (en concurrent) niet afviel. Elke andere beoordeling dan die van Blair had opzien gebaard, en zou niet alleen op een scheiding der geesten duiden, maar ook Brown - die als lid van het kabinet en architect van New Labour minstens zo verantwoordelijk was voor het besluit met de Amerikaanse oorlogsplannen richting Irak mee te gaan - in moeilijkheden hebben gebracht. Dat is allemaal niet gebeurd, waardoor deze potentiële tijdbom zo vlak voor de verkiezingen niet is afgegaan. Een anti-climax voor alle critici. En het Britse publiek? Dat is zeven jaar na dato helemaal niet meer in Irak geïnteresseerd.