Er zijn belangrijke lessen te trekken uit de onrust in
Iran en de Chinese provincie Xinjiang, schrijft Robert D. Kaplan in
The Atlantic Monthly. De belangrijkste is wel dat we in deze overbevolkte planeet rekening moeten houden met steeds weer nieuwe onrust op onverwachte plaatsen. Dat vraagt van de Westerse landen geen ideologisch antwoord, maar een pragmatisch. Het is vooral zaak dat president Barack Obama op dat soort momenten zijn hoofd koel houdt. Kaplan stelt verder dat het voor ons veel makkelijker zal zijn om de onrust in Iran te begrijpen - het gaat hier immers om een roep om meer democratie - dan die in Xinjiang. Iran biedt ook een onverwacht perspectief: opeens is het niet ondenkbaar dat Iran in de loop van dit decennium zal veranderen van een aartsvijand van het Westen in een belangrijke bondgenoot. De onrust in Xinjiang herinnert ons er wel aan dat de stabiliteit van China niet vanzelfsprekend is. Niet dat het regime ook maar een beetje aan het wankelen gebracht zal worden door de onrust in dit buitengewest. Het Chinese regime is niet verdeeld zoals het Iraanse en de reactie van Peking is hard en vastberaden. Maar wat als de economische groei in China stokt, of er zich andere ramp voordoet, zoals een ernstig watergebrek? Het regime kan dan niet terugvallen op zijn communistische ideologie om onrust in te dammen. Het is goed mogelijk dat dan wordt gekozen voor een nationalistische koers. De gewelddadige reactie van de Han-Chinezen op het geweld van Oeigoeren voorspelt niet veel goeds.