Dat de loopbaan van Khadija Arib is gesneuveld door de onaanvaardbare wijze waarop zij met ondergeschikten omgaat is geen verrassing. De verrassing is dat haar manier van doen zolang onbestraft is gebleven.
NRC geeft een voorbeeld. Toen oud-minister Margreet de Boer in 2012 voorzitter was van de commissie die over de kandidatenlijst voor de Tweede Kamer moest adviseren, kwam een groep PvdA-fractiemedewerkers naar haar toe met een verzoek. Of zij Khadija Arib niet meer op de lijst wilde zetten. Er waren in de jaren daarvoor te veel problemen tussen Arib en medewerkers geweest. „Het was onmogelijk om met haar samen te werken, zeiden medewerkers”, aldus De Boer.
Arib komt nog wel op de lijst, maar ondanks haar ruime ervaring op de 30ste plek. Dat Arib nu, tien jaar later, heeft moeten opstappen als Kamerlid wegens klachten van medewerkers, betreurt De Boer. „Blijkbaar is er niemand geweest in de partij die al die jaren grip heeft gekregen op dat probleem.”Al in 2007 wordt Arib uit de gemeenschappelijke werving van medewerkers gezet, vanwege haar omgang met personeel. Maar al die jaren werd Arib gesteund door de partijtop, die wist dat ze stemmen trok.
Een PvdA-medewerker in NRC: „Als medewerker vecht je tegen een instituut, een symbool, dat is altijd een ongelijke strijd. Dan is het extra wrang dat prominenten die strijd meevoeren en geen rekening houden met medewerkers die onveiligheid hebben ervaren.”