Als je weet wat er in de ander omgaat is een gesprek vaak een stuk eenvoudiger. Op de tekening hieronder staat waarop je moet letten. 1. Bewegen de wenkbrauwen? Dan is de ander opgewonden. 2. Gaat de toonhoogte van de stem op en neer? Dan is de ander geboeid. 3. Kijk de ander je in de ogen? Je hebt de echte aandacht. 4. Kijkt hij je in de ogen? Dan liegt hij/zij. 5. Benen over elkaar duidt op verzet. 6. Doet de ander jouw lichaamstaal na, dan gaat het gesprek goed. 7. Als de ander lacht maar er zijn geen rimpeltjes rond haar ogen, dan is dat een neplach. 8. Maar lachen duidt er op dat zij (hij) je leuk vindt. 9. Als iemand breed zit, dan duidt dat op een gevoel van macht of overwicht. 10. Hij beweegt veel met zijn voet of been? Hij heeft stress.