"Gelijke kansen zijn een illusie. Afkomst speelt nog steeds een veel grotere rol dan we denken.” Daarvoor waarschuwt een groep sociologen en politicologen in de bundel 'Meritocratie. Op weg naar een nieuwe klassensamenleving?'. "We koesteren in Nederland al lang het ideaal van een samenleving die steeds opener wordt, waarin iedereen gelijke kansen heeft. Tegelijk blijkt uit nieuw onderzoek dat sociale afkomst een grote invloed heeft op de plek waar iemand terechtkomt,” legt hoogleraar arbeidsverhoudingen Paul de Beer uit in . De belangrijkste bevinding uit zijn bundel? "Dat de prestaties van
kinderen op de basisschool wél steeds meer invloed hebben op hun keuze voor middelbaar onderwijs, maar niet op het eindniveau dat ze bereiken. Prestaties zijn dus niet belangrijker geworden voor je uiteindelijke positie dan dertig, veertig jaar geleden.” Als tweede belangrijke bevinding noemt hij dat als iemands vader een
beroep heeft met een hoge status, de kans dat hij zelf ook zo’n beroep krijgt groter is dan bij zijn even hoogopgeleide leeftijdgenoot wiens vader een lagere-statusberoep heeft. "We weten niet precies waardoor dat komt. Ik sluit niet uit dat het sociale netwerk van de vader en de aangeleerde omgangsvormen een rol spelen. Dat is een voorbeeld van een voormeritocratisch mechanisme.” Maar waar iedereen het vroeger normaal vond als je fabrieksarbeider werd net als je vader, wordt het nu gezien als je eigen schuld dat je niet hogerop komt. "De meritocratische normen worden al decennia breed gesteund. Dat betekent dat de verliezers van de meritocratie hun situatie aan hun eigen falen toeschrijven. Dat maakt het probleem groter, omdat het ervoor zorgt dat er minder mededogen is met mensen die het niet goed doen.” De Beer is bang dat de maatschappij verandert in een nieuwe klassensamenleving, waarin dit keer niet het kapitaal van de ouders maar hun opleiding kinderen een enorme voorsprong kan geven. "Hierdoor trekt een bepaalde groep op allerlei terreinen steeds weer aan het kortste eind.”