Nederlandse behandelaars schatten de kans dat een zedendelinquent opnieuw de fout in gaat verkeerd in. Ze gaan te veel af op hun eigen intuïtie en gebruiken te weinig erkende internationale beoordelingsmethoden. Dat zegt Corrine Dettmeijer, de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen. Volgens haar gaan zowel gedragsdeskundigen als de reclassering te veel af op eigen inzicht. Daardoor worden zedendelinquenten de ene keer te veel en de andere keer te weinig behandeld. In beide gevallen wordt het risico op recidive groter. "Niemand wil dat zedendelinquenten opnieuw slachtoffers maken. En toch gebruiken we in Nederland nu niet alles wat beschikbaar is om die kans zo klein mogelijk te maken'', zegt ze in het AD. In onder meer het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Australië en Canada bestaan wetenschappelijke methoden die volgens Dettmeijer veel beter in staat zijn om de kans op herhaling te voorspellen. Bovendien hoeft bij deze methode een verdachte niet mee te werken om hem toch te kunnen onderzoeken. Dat zou bij Michael P., de verdachte van de moord op Anne Faber, mogelijk tot een andere veroordeling hebben kunnen leiden. In 22 procent van de Nederlandse rechtszaken doen gedragsdeskundigen een uitspraak over het recidivegevaar van een verdachte zonder ook maar enige wetenschappelijk onderzoek te hebben gebruikt. Doen ze dat wel, dan is dat niet leidend bij het advies aan de rechter. Dettmeijer: "Gedragsdeskundigen en reclasseringswerkers kunnen niet voorspellen of iemand zal recidiveren. Niemand kan immers in de toekomst kijken. Daarom is het gebruiken van een wetenschappelijke methode zo belangrijk.''