We stevenen af op een zorginfarct krijgen we vaak te horen. De combinatie van de vergrijzing en de stijgende levensverwachting zorgt voor nijpende personeelstekorten. Maar volgens professor in de ouderengeneeskunde Rudi Westendorp valt dat wel mee.
"Oude mensen van nu zijn totaal anders dan onze opa’s en oma’s", vertelt hij in De Telegraaf. "In de afgelopen dertig jaar hebben we er gemiddeld vijf jaar aan levensverwachting bijgekregen. Gezonde jaren waarin mensen goed kunnen blijven functioneren. De rafelrand van het leven – de tijd dat je afhankelijk van hulp bent – is niet langer geworden, maar naar achteren geschoven. Die periode blijft staan op vijf jaar. We worden weliswaar ouder, maar we zijn niet langere tijd gebrekkig, alleen later. Per mens is er dus niet meer zorg nodig.”
Er zijn door de babyboom na de oorlog natuurlijk wel meer oudere mensen bijgekomen. "De eersten van die groep zijn nu tachtig en daarvan is al twintig procent dood. De babyboom geeft geen tsunami aan extra zorgvragen, het is een rimpeling van een paar procent extra. Dat overleven we wel, ook al zijn er te weinig handen aan het bed. We moeten de arbeidsomstandigheden voor de verpleging beter maken, nu haken er velen al na een jaartje af", stelt Westendorp.
En hij vult aan: "Relatief zijn er meer ouderen, maar vanwege de arbeidsmigratie is er ook meer jonge aanwas die voor ons zorgt en klust. En 67-plussers kunnen ook nog hun bijdrage leveren. Lijf en leden functioneren beter dan die van even oude voorvaderen. Mankeer je wat, dan ga je naar de garage, een nieuwe knie, en doorrijden. Na ons pensioen kunnen we ouders, kleinkinderen en partner mantelzorg verlenen. In mijn dorp verzorgt een 88-jarige man met hartfalen zijn 86-jarige dementerende echtgenote. Dat zie je niet terug in de statistieken. Men denkt dat een mantelzorger tussen 45 en 65 jaar oud is, maar dat is een verwrongen beeld van de werkelijkheid.”
Bron: De Telegraaf