We waren nomaden en zwierven met een groep van zo'n honderd man/vrouw/kind door bossen en savannes. We kenden iedereen. En iedereen kende ons. Daar is onze bedrading geschikt voor. Heel kort geleden - 10.000 jaar - gingen we op één plaats wonen, omdat we dachten dat dat fijner was. Vóór de komst van de landbouw, ongeveer 10.000 jaar geleden, leefden mensen in kleinschalige samenlevingen.
In een kleinschalige samenleving ken je iedereen. In zo'n omgeving hebben onze voorouders mentale vermogens ontwikkelt die
toen nuttig waren, schrijft
Glenn Geher Ph.D op Psychology Today Wederzijds
altruïsme , of de neiging om anderen te helpen met een impliciete verwachting om ooit hulp terug te krijgen, ontstond als een diepgaand aspect van de sociale, emotionele en cognitieve wereld van onze voorouders. Je had die eigenschappen nodig om te overleven. Elkaar met haat overgieten was een zekere weg naar de ondergang.
We spraken rechtstreeks met alle andere van de groep. Er was trouwens geen schrift, omdat dat nergens toe diende in een samenleving waar iedereen bij elkaar leeft. Dus voor het grootste deel van de evolutionaire geschiedenis van de mens, spraken we face-to-face vrijwel uitsluitend met mensen die we heel goed kenden.
Hoe tijden zijn veranderd. We communiceren met mobiele telefoons. Onze kinderen communiceren via videogames.
Facebook , online chatrooms, Snapchat.
Er is een mismatch, zoals wetenschappers van de evolutie dat noemen, tussen waar we genetisch geschikt voor zijn en wat onze huidige omstandigheden van ons vraagt.
Met name het feit dat we nu communiceren met onbekenden, van wie we niks nodig hebben, leidt tot veel haat en negativisme. En - let maar eens op - als de communicatie anoniem kan, gaan de sluizen van venijn en haat nog verder open.