Drukke banen, veel hobby's en een overvol gezinsleven, veel mensen komen tijd te kort. Maar is dat wel goed voor ons? Of kunnen we beter een beetje luieren, als je kijkt naar onze evolutionaire geschiedenis?
Er is geen algemene regel over hoe actief dieren zouden moeten zijn voor hun gezondheid en voortplantingssucces. Dit hangt af van hoe ze in hun levensonderhoud voorzien. Roofdieren werken weinig en brengen lange uren slapend door in de schaduw. Prooidieren zijn het tegenovergestelde. En graseters besteden bijvoorbeeld het grootste deel van hun dag aan grazen en herkauwen. De reden hiervoor is dat vlees energierijk voedsel is, terwijl gras en andere planten weinig energie bevatten en veel vezels. Dit vertaalt zich in lange uren kauwen en verteren, wat weinig tijd overlaat om te slapen.
Zowel roofdier als planteneter
Als jager-verzamelaars waren mensen zowel roofdieren als vegetariërs. Daarom zou je verwachten dat ons normale activiteitsniveau ergens tussen roofdieren zoals leeuwen, en prooidieren zoals schapen, in ligt. Leeuwen slapen gemiddeld zo’n zestien uur per dag, terwijl schapen doorgaans zes tot acht uur per dag rusten.
Als je puur kijkt naar de hoeveelheid rust, zitten we inderdaad aardig tussen leeuwen en schapen in met onze acht uur slaap per dag.
Sinds de industriële revolutie zijn mensen echter extreem druk geworden. Door de uitvinding van kunstlicht konden we op elk uur van de dag of nacht werken. De industrialisatie bracht ook een obsessie met productiviteit met zich mee, oftewel de hoeveelheid product die per uur werk wordt geproduceerd. Werknemers moesten tijdens hun hele dienst bezig blijven als ze hun baan wilden behouden.
Drukke boeren
Hoewel drukte zijn hoogtepunt bereikte tijdens de industrialisatie, begon hard werken al met de agrarische revolutie. Dit blijkt uit onderzoek naar de landbouwtransitie bij recente jager-verzamelaars zoals de Agta op de Filipijnen.
Toen de Agta overstapten op het verbouwen van hun eigen voedsel, moesten ze harder werken. Voedsel uit de natuur halen is gemakkelijker dan het zelf produceren. De Agta maakten langere werkdagen en hadden minder vrije tijd. Jager-verzamelaars hadden dus relatief ontspannen levens. Ze werkten zelden meer dan vijf uur per dag, hoewel vrouwen meer uren maakten dan mannen door hun grotere rol in de zorg voor kinderen.
Het agrarische leven was veel drukker, maar was dat dan goed of slecht voor de mens? Hier zijn tegenstrijdige meningen over. De klassieke Griekse filosoof Aristoteles had een duidelijke mening.
Aristoteles meende dat actief zijn mensen gelukkig maakt. Zoals hij het formuleerde: “Geluk is een activiteit van de ziel in overeenstemming met deugd.”
De filosoof paste dit principe zeker toe in zijn eigen leven. Hij was enorm productief als wetenschapper en onderzocht nieuwe kennisgebieden, van embryologie tot literaire kritiek en politiek.
Toch behoorde Aristoteles tot een geprivilegieerde elite en zag hij zichzelf waarschijnlijk niet als een werknemer, ook al was hij onder meer een tutor voor Alexander de Grote en andere Griekse edelen. Hij zou drukte omwille van de drukte niet hebben gewaardeerd. Dat was tenslotte het leven van een slaaf.
Actief zijn tegen depressie
Het verband tussen actief zijn en gelukkig zijn wordt ondersteund door onderzoek naar klinische depressie. Mensen die zowel fysiek als mentaal actief blijven, hebben over het algemeen een beter humeur. Degenen die een depressieve episode doormaken, zijn vaak lusteloos en hebben moeite om ’s ochtends uit bed te komen. Verschillende therapeutische interventies zijn erop gericht fysieke activiteit te verhogen, of het nu gaat om wandelen, tuinieren of paardrijden.
Uiteindelijk wordt onze drukte grotendeels bepaald door ons bestaansmodel. Boeren zijn drukker dan jager-verzamelaars omdat voedselproductie arbeidsintensief is en lange werkdagen vereist.
Mensen in agrarische samenlevingen hadden aanzienlijk meer kinderen dan jager-verzamelaars. Dat verklaart de bevolkingsgroei. In die zin was drukte goed voor ons Darwiniaanse succes. Het was echter niet goed voor onze gezondheid. Mensen in landbouwsamenlevingen hadden een kortere levensverwachting en leden aan te hoge belasting van de gewrichten. Ze waren ook kleiner van gestalte, wat suggereert dat hun dieet niet gevarieerd genoeg was.
Werknemers verging het slecht toen ze tijdens het begin van de industriële revolutie lange dagen moesten maken. Uiteindelijk verbeterde de gezondheid, wat te zien was in de toenemende gemiddelde lengte. Deze gezondheidsvoordelen waren gerelateerd aan verschillende veranderingen, waaronder betere sanitaire voorzieningen, schoon drinkwater en volksgezondheid.
Ook weerspiegelden ze de opkomst van vakbonden en de introductie van een veel kortere werkweek. Onze soort bloeide op doordat we minder lang hoefden te werken. Het is waarschijnlijk dan ook beter om niet veel harder te werken dan onze verre voorouders deden.