Het decentrale jeugdzorgstelsel dat in Nederland deze week wordt ingevoerd, is gebaseerd op het Deense model. Daar blijkt het echter helemaal niet zo goed te werken. Waar in Nederland voor wordt gevreesd, is in
Denemarken gebeurd: er zijn grote regionale verschillen en gemeenten kiezen voor de goedkoopste zorg, niet voor de beste. Al sinds 2007 zijn in Denemarken de gemeenten volledig verantwoordelijk voor de jeugdhulp. Na een studiereisje richting Kopenhagen was staatssecretaris Van Rijn (Volksgezondheid) overtuigd van de Deense aanpak: 'Gemeenten zijn beter in staat gecoördineerde hulp aan kinderen en gezinnen dicht bij de burger te leveren.' Maar sociaal werkers, die in Denemarken in kaart brengen welke zorg een kind nodig heeft, denken daar anders over. Henrik Egelund Nielsen, coördinator sociaal beleid bij de Deense vereniging van sociaal werkers vertelt aan de : 'In de praktijk horen wij van veel collega's dat gemeentebesturen vooral voor de goedkoopste oplossing kiezen. Een sociaal werker die een kind wil laten opnemen in een gespecialiseerde instelling, krijgt bijvoorbeeld te horen dat de gemeente dat kind liever in een pleeggezin plaatst.' Ook Jan Jaap Rothuizen, onderzoeker en docent pedagogiek aan de universiteit van Aarhus, ziet dat de specialistische jeugdzorg in Denemarken door de decentralisatie behoorlijk is uitgehold. 'Gemeenten kiezen liever voor hun eigen, goedkopere voorzieningen dan dat zij kinderen laten helpen in duurdere gespecialiseerde instellingen. Je kunt wel aanvoelen dat de zorgkwaliteit minder is geworden.' Decentralisatie leidt bovendien tot grote regionale verschillen. Soms verhuizen hele Deense families omdat ze in een andere gemeente betere zorg kunnen krijgen voor hun kind.