Het nut van depressies

Wetenschap
door Admin
dinsdag, 02 maart 2010 om 00:00
welingelichtekringen header 1
Zolang er mensen zijn bestaan depressies. Althans, daarop wijst alles. Zoals de prachtige beschrijving van een depressie in Bijbelse poëzie in Prediker. Maar waarom eigenlijk? Wat schiet de mens er mee op? Niet dat iedere ziekte een verklaring behoeft. Maar wel een ziekte die zo massaal voorkomt. Daar moet de evolutie iets mee voor ogen hebben gehad. Schizofrenie komt voor bij hooguit 1 procent van de mensen, terwijl depressie zo vaak voorkomt als verkoudheid; zeven procent van de mensen heeft er mee te maken. Het magazine van The New York Times heeft een uitgebreid stuk van psychiater Andy Tompson over de kwestie. Het is riskant het lange en grondige stuk in 304 woorden samen te vatten. Wie wil weten wat er echt staat zij verwezen naar de link. Maar in het stuk wordt geopperd wat de natuur voor doel kan hebben met depressies. De meeste depressies bestaan uit of worden ingeleid door een periode van eindeloos en bijna dwangmatig denken over een probleem. Je scheiding, of je dode vader, of je gebrek aan geld. Dat piekeren neemt zoveel tijd en energie dat voor leven niet veel tijd meer overblijft. Uit hersenenonderzoek valt dat ook te bewijzen. Het nut daarvan zou kunnen zijn dat je van dat vele denken over moeilijke zaken een beter mens wordt, dat je er van leert; of althans dat de evolutie ons heeft voorbestemd om van ingrijpende problemen iets te leren. Dat je zorgvuldiger leert omgaan met je partners, of met je nog levende moeder, of met je geld. De evolutie, kortom,  zou ons met de depressie een middel hebben gegeven om te groeien. Nu komt dat idee uit de evolutionaire psychologie en het hersenonderzoek. Maar nieuw is het niet. Het kwam al eens uit de hoek der filosofen. Aristoteles zei al 400 jaar voor Christus dat “alle mensen die iets hebben bereikt in filosofie, poëzie, in de kunsten en in de politiek, zelfs Socrates en Plato, een melancholieke kant hadden, ja zelfs last hadden van de ziekte van de melancholie.”
Bron(nen): The New York Times