De boeren en hun leiders, zoals BBB-voorman Van der Plas, beweren dat de Nederlandse boeren voor ons eten zorgen. Dat is grotendeels onwaar: ze zorgen voor hun eigen inkomen, niet voor ons voedsel. Met name de veehouderij - de oorzaak van stikstof en CO2-uitstoot - is export gericht.
Van alles wat de Nederlandse boeren produceren is ongeveer 75% voor de export, zegt Hanneke Muilwijk van het Planbureau voor de Leefomgeving. En omgekeerd: van het grondoppervlak dat nodig is om al het voedsel dat Nederlanders eten te produceren, ligt driekwart in het buitenland.
De dieren zelf worden vaak wel in Nederland gehouden, maar hun voer – bijvoorbeeld soja of mais – komt meestal van over de grens. We hebben dus een systeem waarbij we aan de ene kant veel voedsel produceren en tegelijkertijd veel uit het buitenland halen.
Zelfs 60% van de zuivel die we consumeren, vertelt Muilwijk, komt van over de grens. Dan gaat het niet om pakken melk, maar om zuivel die bijvoorbeeld in koekjes en taarten zit.
Er zijn in Nederland krankzinnig veel varkens, maar toch halen we ook ongeveer de helft van het varkensvlees dat we eten – vooral in de vorm van bewerkt vlees – uit het buitenland.
Als de Nederlandse boeren stoppen met produceren leiden zij misschien honger, maar de bevolking amper.
Voor de economie is de cultuursector belangrijker dan de lanbouw. De waarde van de primaire binnenlandse landbouw (inclusief bloemen) is een schamele 1,4 procent van het bruto binnenlands product. Daarmee is de landbouw nog niet half zo belangrijk voor de economie als bijvoorbeeld de cultuursector, die goed is voor 3,7 procent van het bbp